Aanleiding
De Wise Persons Group werd door de Europese Commissie om hulp gevraagd na belangrijke wijzigingen, zoals de afschaffing van de btw-vrijstelling voor lage waarde zendingen alsook internationale ontwikkelingen op het gebied van handel en e-commerce. De opdracht was om mee te denken over de toekomst van de douane-unie.
Het debat over deze toekomst is niet nieuw. Douanetaken worden gedomineerd door een controlefunctie op duizenden wetten op het gebied van belastingen, milieu, veiligheid enzovoorts. Wijzigingen in deze verschillende wetsgebieden leiden ook tot wijzigingen voor douaneformaliteiten en douanetaken. Op IT-vlak heeft de som van deze wijzigingen geleid tot een elektronische werkwijze gestoeld op papieren procedures die onvoldoende instrumenten geven om op een juiste en haalbare manier invulling te geven aan de douanetaken. De Europese Commissie was daarom op zoek naar innovatieve ideeën en nieuwe concepten om tot een vervolgende stap te komen in een toekomstbestendige douane-unie: het herziene DWU.
Importeur
De huidige douanewetgeving wordt gedomineerd door de definitie van ‘aangever’. De aangever is douaneschuldenaar en verantwoordelijk voor een juiste, tijdige en correcte douaneaangifte. In de wetsvoorstellen introduceert de Europese Commissie een uitgebreidere rol van de ‘importeur’. De definitie van de importeur sluit aan bij niet-fiscale wet- en regelgeving, zoals milieuwetgeving. Door het toepassen van eenzelfde definitie kan onduidelijk worden weggenomen en kunnen mazen in de wet worden voorkomen. Wat zijn dan de praktische gevolgen voor de verschillende partijen in de internationale handelsketen? Alhoewel meerdere benoemd kunnen worden, stip ik hieronder de twee meest opvallende aan.
Ten eerste heeft deze wijziging directe gevolgen voor de douanevertegenwoordiger die als indirecte vertegenwoordiger optreedt. Onder de huidige douanewetgeving is zowel de vertegenwoordigde als de vertegenwoordiger de hoofdelijke douaneschuldenaar. Mogelijke risico’s voor de douanevertegenwoordiger zijn daarmee gericht op de fiscale gevolgen van de douaneaangifte.
Met de toepassing van het wetsvoorstel is de indirect douanevertegenwoordiger zowel fiscaal als niet-fiscaal aansprakelijk. Daarbij is belangrijk om op te merken dat juist in de niet-fiscale wetgeving substantiële wijzigingen plaatsvinden in de komende jaren. Bijvoorbeeld de implementatie van de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM)-wetgeving vanaf oktober 2023. De vraag is dan ook hoe een dienst als douanevertegenwoordiger verantwoord kan worden aangeboden wanneer de wetsvoorstellen definitief worden en samenvallen met de nodige niet-fiscale wijzigingen. Op dit punt zullen de komende tijd discussies plaatsvinden in Brussel waarbij de wetsvoorstellen worden besproken met de terugkoppeling van bedrijfsleven en douaneautoriteiten.
Wat wel duidelijk blijkt uit de wetsvoorstellen, is dat duidelijke afspraken met de vertegenwoordigde essentieel blijven. Een afspraak in de vorm van een contract heeft dan de duidelijke voorkeur boven een (vage) afspraak per email en/of een tarievenkaart met werkafspraken. In een contract komen de complexiteit van de wetgeving alsook de samenhang tussen verschillende gebieden beter tot hun recht. Ook een clausule met afspraken over hoe om te gaan met toekomstige wetswijzigingen en aanvullende verantwoordelijkheden voor de vertegenwoordiger is dan wenselijk.
De wetsvoorstellen omvatten ook een variant van de ‘importeur’, namelijk de ‘deemed importer’ in het kader van e-commerce transacties. De ‘deemed importer’ is met name relevant voor online platforms en sluit aan op de eerdere btw-wijzigingen voor e-commerce zendingen. Uitgangspunt is dat de consument op het moment van aankoop btw en eventuele invoerrechten betaalt en zodoende niet met onverwachte kosten – in de vorm van invoer-btw en invoerrechten – wordt geconfronteerd. De ‘deemed importer’ draagt zorg voor afdracht aan de douaneautoriteiten en kan hierbij onder voorwaarden gebruik maken van faciliteiten zoals uitstel van betaling. Minder duidelijk is hoe de ‘deemed importer’ invulling kan geven aan de verantwoordelijkheid voor de niet-fiscale regels bij invoer, zoals vastgelegd in CBAM- en VGEM-wetgeving. Hoe waarborg je bijvoorbeeld uitsluiting van namaakgoederen in zendingen, wanneer je als online platform de producten nooit zelf onder handen hebt?
Vrijstellingen binnen niet-fiscale wetgeving zijn daarnaast een belangrijk aandachtspunt. Momenteel kent de CBAM-wetgeving een vrijstelling voor zendingen met een intrinsieke waarde tot EUR 150, maar in de wetsvoorstellen is opgenomen om de vrijstelling voor invoerrechten voor goederen met een intrinsieke waarde van minder dan EUR 150 te laten vervallen. De fiscale wetgeving en de niet-fiscale wetgeving lopen dan niet meer synchroon.
Douaneschuld
De douaneschuld bestaat uit het totaal aan te betalen belastingen bij invoer. Deze zijn onder andere invoer-btw, invoerrecht, antidumpingheffing en accijns. In de wetsvoorstellen is opgenomen een aanpassing en uitbreiding van de bepalingen over het moment en de plaats van het ontstaan van een douaneschuld. Allereerst beschrijft het nieuwe wetsartikel omtrent douaneschuld dat deze ontstaat op het moment van vrijgave van de goederen. Dit is een wijziging ten opzichte van de huidige bepaling in artikel 77 DWU waarbij de douaneschuld ontstaat op het moment dat de douaneaangifte wordt aanvaard door de verantwoordelijke douaneautoriteit. Voor e-commerce zendingen is een aparte bepaling opgenomen in de wetsvoorstellen. De douaneschuld ontstaat op het moment de consument de online bestelling betaalt. De goederen bevinden zich dan nog niet in de EU en ook is er nog geen douaneaangifte ingediend. De bedoeling van deze uitzondering is om aan te sluiten bij de (herziene) btw-wetgeving voor e-commerce zendingen.
Voor de plaats waar de douaneschuld ontstaat, zijn meerdere mogelijkheden van toepassing dan in de huidige wetgeving. De plaats waar de douaneschuld ontstaat, is de plaats waar de importeur (of exporteur) is gevestigd. Als deze importeur geen douanevergunning Trust and Check Trader (TCT) heeft, wijzigt de plaats van ontstaan van de douaneschuld naar de plaats waar de douaneaangifte is ingediend. De bepaling rondom plaatsbepaling bij onregelmatigheden – bijvoorbeeld onttrekking douanetoezicht of gestolen goederen – blijft ongewijzigd.
De haalbaarheid van bovengenoemde wijzigingen hangt af van de overeenstemming tussen lidstaten om de controle en inning van de douaneschuld te verspreiden over de lidstaten.
AEO versus Trust and Check Trader (TCT)
De introductie van TCT kent een lange voorgeschiedenis. Het is bekend dat enige onvrede over de douanevergunning AEO bestond bij het bedrijfsleven, de douaneautoriteiten in de lidstaten en de Europese Commissie. Het gevolg was een uitgebreid (extern) onderzoek naar de werking van AEO in opdracht van de Europese Commissie.
Opvallende conclusies uit de verschillende rapporten waren onder andere:
- Uniformiteit in monitoring en riskmanagement tussen lidstaten ontbreekt
- Fraudeurs wijken uit naar lidstaten met de meest gunstige aanpak
- Regels zijn voor uiteenlopenden interpretatie vatbaar
- Instrumenten (voor handhaving) ontbreken en dit geldt in het bijzonder voor de e-commerce stroom
Toch verdwijnt de douanevergunning AEO niet. TCT komt – in de wetsvoorstellen – naast AEO te staan en kent zijn eigen faciliteiten voor de houder ten aanzien van het vrijgeven van goederen, controles en vereenvoudigingen in douanevergunningen. De voorwaarden voor het verkrijgen van de vergunning TCT zijn gestoeld op een transparante samenwerking met de douaneautoriteiten. De houder van de douanevergunning TCT verstrekt hiertoe directe toegang tot zijn systemen aan de Douane. Verder moet worden voldaan aan de huidige eisen voor de douanevergunning AEO.
Vanuit een logistiek perspectief lijken de faciliteiten om zelf de goederen vrij te geven en het verleggen van een fysieke controle door de douaneautoriteiten naar een locatie gekozen door de houder het meest interessant. Deze laatste faciliteit geldt trouwens ook voor niet-fiscale controles.
E-commerce
In het bijzonder voor e-commerce zendingen zijn meerdere wetsvoorstellen gepubliceerd, in die zin dat de wetsvoorstellen meerdere verordeningen raken.[1] Met de introductie van de ‘deemed importer’ en het ontstaan van de douaneschuld op het moment dat de consument betaalt, zijn praktische oplossingen nodig om de nieuwe verplichtingen te faciliteren.
Eén van deze oplossingen is het toepassen van een zogenoemd bucket-systeem. Er zijn vijf categorieën waarbinnen een goed kan vallen op basis van de hoofdstukindeling. Vervolgens geldt één invoertarief voor alle goederen binnen dezelfde categorie. Deze oplossing is met name gericht op een eenvoudig toepasbaar systeem. Het is daarom goed om te realiseren dat het toepassen van deze oplossing niet noodzakelijkerwijs goedkoper is. Het invoertarief op basis van de categorie kan immers hoger zijn dan het invoertarief op basis van de individuele TARIC-code. De wijziging heeft voornamelijk tot doel om de indeling van e-commerce goederen te vereenvoudigen en – vaak onnodige – discussie over classificatie te voorkomen.
Een andere oplossing betreft het vaststellen van de douanewaarde, het bedrag waarover het invoertarief wordt berekend. In tegenstelling tot de (huidige) standaard bepalingen corrigeert de ‘deemed importer’ de vervoerskosten niet wanneer de kosten ook het vervoer binnen de EU omvatten. De gehele vervoersprijs per zending wordt aldus gerekend tot de douanewaarde. Ook hier geldt dat het voorstel een vereenvoudiging realiseert, maar ook het bedrag aan belastingen bij invoer verhoogt. De belastbare maatstaf voor de invoer-btw neemt ten slotte de douanewaarde als basiswaarde om – waar van toepassing – eventuele verhogingen bij op te tellen.
Voor webshops die goederen inkopen vanuit een derde land en daarna verkopen aan consumenten binnen de EU vorm de samenloop met de implementatie van de Richtlijn kleineondernemingsregeling (KOR) een interessante ontwikkeling. Naast de invoerregeling en de unieregeling kan het ook interessant zijn om de KOR toe te passen bij verkopen in meerdere EU-landen. Voorwaarde is dat de jaaromzet maximaal EUR 100.000 is en in de verschillende landen de jaaromzet onder de nationale omzetdrempel blijft. Een belangrijke kanttekening is dan wel dat de invoer-btw (of inkoop-btw) niet aftrekbaar is. De drie genoemde regelingen kennen elke eigen voorwaarden en voordelen. Een analyse van de huidige verkopen en ook verwachte verkopen is dan ook noodzakelijk voor het bepalen van de juiste keuze.
Tot slot
Meerdere wijzigingen in (douane)wet- en regelgeving staan gepland voor implementatie tussen 2025 tot grofweg 2035. Het valt op dat de samenloop van wijzigingen in verschillende wet- en regelgeving dwingt om het grotere geheel in ogenschouw te nemen bij het bepalen van de impact voor stromen. Positief zijn nieuwe mogelijkheden voor vereenvoudigingen en faciliteiten ter bevordering van de logistiek doorstroom. Aan de andere kant zijn de exacte voorwaarden en uitvoering om in aanmerking te komen voor deze vereenvoudigingen en faciliteiten nog onduidelijk.
Heeft u vragen naar aanleiding van dit artikel, neem dan gerust contact op!
[1] Naast bepalingen in de herziene DWU zijn ook wijzigingen voorgesteld in de btw-richtlijn (2006/112/EC), de verordening omtrent douanevrijstellingen (EC 1186/2009) en de tarief- en nomenclatuurverordening (EEC 2658/87).