1. Uitvoer
Goederen die de Europese Unie verlaten, oftewel er is sprake van uitvoer, zijn in beginsel voor de omzetbelasting (‘BTW’) vrijgesteld[1]. De BTW-richtlijn spreekt over een vrijstelling, terwijl de Nederlandse Wet op de omzetbelasting 1968 over een nultarief spreekt. Beide streven echter hetzelfde na, de goederen verlaten de Europese Unie zonder BTW-druk. Dit is in overeenstemming met het bestemmingslandbeginsel: goederen moeten worden belast waar het verbruik van de goederen plaatsvindt.
De ondernemer die zich wil beroepen op de vrijstelling, dient met boeken en bescheiden te bewijzen dat de goederen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een uitvoeraangifte.
2. Casus uitvoer
Uit een arrest van het Europese Hof van Justitie (‘HvJ’), gewezen op 17 oktober 2019, C-653/18, volgt dat een BTW-vrijstelling niet zomaar mag worden geweigerd.
De casus is als volgt. Unitel, een Poolse entiteit, verkoopt goederen (mobiele telefoons) aan twee ondernemingen, gevestigd in Oekraïne. Er vindt een controle plaats door de Poolse belastingautoriteiten. Tijdens deze controle wordt vastgesteld dat de goederen zijn uitgevoerd naar een plaats buiten het grondgebied van de Europese Unie. De goederen worden echter niet verworven door de op de facturen vermelde Oekraïense ondernemingen, maar door andere niet-geïdentificeerde ondernemingen. De Poolse belastingautoriteiten stellen dat een van de twee Oekraïense ondernemingen een dekmantel is, met de bedoeling om de daadwerkelijke afnemer verborgen te houden. Ook was het de bedoeling om belastingfraude te plegen in Polen en Oekraïne, aldus de Poolse belastingautoriteiten. Bovendien blijkt ook de andere Oekraïense onderneming niet de daadwerkelijk afnemer te zijn die de telefoons bij Unitel heeft gekocht.
Het bestemmingslandbeginsel: goederen dienen belast te worden waar het verbruik van de goederen plaatsvindt.
3. Geschil
Op grond van het ingestelde onderzoek wordt toepassing van het nultarief – net als Nederland, hanteert Polen ook een nultarief – voor de levering van de goederen geweigerd. De Poolse belastingautoriteiten zijn namelijk van mening dat er geen sprake is van een levering in de zin van de Poolse wet op de omzetbelasting. Dit vanwege het feit dat de goederen zijn verworven door niet-geïdentificeerde ondernemingen, die bovendien niet op betreffende facturen waren vermeld. Geconcludeerd werd dat er dus ook geen sprake kon zijn van uitvoer en dus het nultarief ook niet kon worden toegepast. Uiteindelijk werden er in dit kader prejudiciële vragen aan het HvJ gesteld.
4. Oordeel Hof van Justitie
In de situatie dat goederen weliswaar zijn uitgevoerd, maar dat de afnemer van die goederen niet de persoon is die vermeld staat op de factuur, maar een andere niet geïdentificeerde afnemer, volgt uit de Poolse wetgeving dat er geen sprake is van een levering en dus geen uitvoer. Dit resulteert in het weigeren van de BTW-vrijstelling.
Het HvJ oordeelt dat deze benadering niet mogelijk is en dat Polen in strijd met het EU-recht handelt. Eerst oordeelt het HvJ dat een levering van goederen moet worden beschouwd als de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Dat de afnemers vervolgens niet op de facturen worden vermeld, betekent dus niet dat er geen sprake kan zijn van een levering.
Vervolgens oordeelt het HvJ dat alleen in twee gevallen de BTW-vrijstelling kan worden geweigerd. Het eerste geval betreft de omstandigheid dat het niet mogelijk is om aan te tonen dat er sprake is van een levering. Dit doordat het identificeren van een afnemer niet mogelijk is. Er kan dan dus niet worden geconstateerd of er in die situatie sprake is van uitvoer. Let op: indien de levering (lees: uitvoer) wel kan worden aangetoond, maar de afnemer is niet geïdentificeerd, kan de vrijstelling in beginsel niet worden geweigerd. Het tweede geval betreft de situatie dat de belastingplichtige wist of behoorde te weten dat deze handeling deel uitmaakte van fraude die gepleegd is ten nadele van het Europese BTW-stelsel. Ook in die situatie kan de vrijstelling worden geweigerd.
Tenslotte volgen er nog enkele overwegingen van het HvJ waaruit blijkt dat bij de constatering dat er geen levering heeft plaatsgevonden, er dus ook geen sprake kan zijn van een belastbare levering. Het gevolg hiervan is dat er ook geen BTW-vrijstelling kan worden toegepast. Er wordt namelijk ook geen BTW geheven. Het HvJ sluit af met het oordeel dat dit betekent dat in een dergelijke situatie dus ook geen sprake kan zijn van het recht op aftrek van voorbelasting.
5. En nu?
Zoals ook lidstaten vaak worden teruggefloten door het HvJ wanneer het om de BTW-vrijstelling bij invoer gaat (vgl. arrest Vetsch, C-531/17), zien wij nu ook in dit arrest een voorbeeld van hoe een lidstaat wordt teruggefloten in het kader van de BTW-vrijstelling bij uitvoer. Deze vrijstelling mag dus niet zonder meer worden geweigerd. Ook volgt uit het arrest dat fraude in een derde land niets uitmaakt, zolang deze fraude maar geen impact heeft op het Europese BTW-stelsel.
Mocht u zelf vaak te maken hebben met het uitvoeren van goederen, waar u een BTW-vrijstelling – het nultarief – voor claimt en wilt u weten of u aan de verschillende voorwaarden voldoet? Wij staan voor u klaar, stuur gerust een mail aan info@customsknowledge.nl of bel ons op 0513-689897.
[1] Het gaat dan om goederen die door ondernemers worden uitgevoerd.