Voor diverse douaneregelingen is een vergunning nodig. Die vergunning kan worden gebruikt vanaf het moment dat deze is afgegeven, maar in bepaalde omstandigheden kan de vergunning ook worden verleend met terugwerkende kracht. Die terugwerkende kracht geldt echter niet oneindig. Met de komst van het DWU zijn de mogelijkheden gewijzigd. Een vergunning kan maximaal tot het moment van de aanvaarding van de aanvraag worden toegepast of er moet sprake zijn van buitengewone omstandigheden. Maar is daar wel snel sprake van?
Een fictieve casus
Ons kantoor krijgt vaak verzoeken van cliënten die bezig zijn met het opzetten van een nieuwe logistieke stroom en daarvoor een vergunning voor een bijzondere regeling nodig hebben. Vaak wil men dan snel van start. Daarbij kan de vergunningverlening een vertragende factor zijn.
Om de effecten van een dergelijke vertraging te voorkomen kan een vergunning worden verleend met terugwerkende kracht waarbij de aanvaardingsdatum van de vergunningaanvraag bepalend is voor het in werking treden van de vergunning. Maar wat nu als men nog verder terug wil in de tijd? Dat is slechts mogelijk als er sprake is van een buitengewone omstandigheid.
Stel dat een bedrijf wil starten met actieve veredelingshandelingen omdat dit interessante bedrijfseconomische voordelen biedt. Eerder wist men nog niet van het bestaan van actieve veredeling, maar nu wil men er het liefst alsnog voor het afgelopen half jaar de veredelingsfaciliteiten toepassen. Kan dat in dit geval en is de omstandigheid dat men eerder nog niet wist van het bestaan van actieve veredeling een bijzondere omstandigheid?
De situatie onder het (“oude”) CDW
Ook onder het CDW en TCDW kon al een vergunning met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Artikel 85 CDW behandelde de economische douanevergunningen en artikel 508 TCDW de vergunning met terugwerkende kracht.
Op grond van artikel 508 lid 2 TCDW trad de vergunning niet eerder in werking dan op de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Een uitzondering hierop was slechts mogelijk (lid 3) als er sprake was van buitengewone omstandigheden. Dan nog was de termijn van terugwerkende kracht beperkt tot een jaar.
Over de vraag wanneer er sprake is van een buitengewone omstandigheid zijn door de Europese Commissie destijds richtsnoeren gepubliceerd. Deze richtsnoeren heten formeel: “Aanwijzingen in verband met titel III ‘Economische douaneregelingen’ van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2001/C269/01)”. Een link naar deze richtsnoeren treft u hier aan.
De situatie onder het DWU
Het huidige juridisch kader – onder het DWU – is gebaseerd op artikel 210 en 211 DWU. Actieve verdeling is een zogenoemde bijzondere regeling. In artikel 211 is vastgelegd dat voor het gebruik van de regeling actieve veredeling een vergunning vereist is. Lid 2 – letters a t/m h – bevat de diverse waaraan moet voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning met terugwerkende kracht.
De vergunning wordt dan afgegeven met terugwerkende kracht tot het moment van de datum van aanvaarding van de aanvraag. Dat is wezenlijk anders dan onder het CDW, waarbij de datum van de aanvraag bepalend was en niet de aanvaarding van de aanvraag. Die aanvaarding door de Douane kan wel even duren, want in artikel 22 lid 2 DWU is bepaald dat deze termijn maximaal 30 dagen mag zijn.
In buitengewone omstandigheden kan de terugwerkende kracht worden verlengd. Dit volgt uit artikel 172 van de Gedelegeerde Verordening DWU. Bij buitengewone omstandigheden kan de termijn verder worden opgerekt tot één jaar voor de datum van de aanvaarding van de aanvraag. Voor ‘gevoelige goederen’ (zie bijlage 71-02) is die termijn overigens beperkt tot drie maanden.
Jurisprudentie en de buitengewone omstandigheid
De vraag blijft nu wanneer er sprake is van een buitengewone omstandigheid. Dit is immers nodig om meer terug te gaan en dus – terug naar de casus – de vergunning te kunnen gebruiken in de periode voorafgaand aan de aanvraag.
De jurisprudentie ten aanzien van de buitengewone omstandigheid is niet uitgebreid. Het Handboek Douane gebruikt voorbeelden uit de nationale jurisprudentie om de buitengewone omstandigheid te illustreren, dus dat is ook geen aanvulling. In ieder geval is geen jurisprudentie over een situatie waarbij wél is geconcludeerd dat er sprake is van buitengewone omstandigheden. Dat betekent uiteraard niet dat deze er nooit zijn, want er volgen geen beroepsprocedures in situaties waarbij de Douane al zelf van mening is dat er sprake is van buitengewone omstandigheden.
Laten we kijken naar het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM1931). In deze zaak geeft de Hoge Raad uitleg over het begrip ‘buitengewone omstandigheid’ met betrekking tot de afgifte van een vergunning passieve verdeling met terugwerkende kracht (ten tijde van het CDW).
Voorafgaand aan het arrest – op 8 april 2010 – heeft de advocaat-generaal van de Hoge Raad (“AG”) een conclusie gepubliceerd (ECLI:NL:PHR:2010:BM1931) waarin specifiek wordt ingegaan op de vraag of er sprake is van buitengewone omstandigheden. De AG concludeert onder meer:
“Als regel kan uit de aanwijzingen gedistilleerd worden dat buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 508, lid 3, van de UCDW aanwezig zijn als een ondernemer zich geconfronteerd ziet met een heffing van rechten die hij, 'met de kennis van nu' niet zou hebben hoeven te betalen, omdat hij dan eerder een vergunning had aangevraagd en verkregen.”
Hoewel de AG concludeert dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid, komt de Hoge Raad tot een ander oordeel:
“[…] 's Hofs oordeel dat in dit geval sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 508, lid 3, aanhef, van de UCDW geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de redengeving van dit oordeel ligt de vaststelling besloten dat belanghebbende reeds eerder - op of voor 17 januari 2002 - de vergunning had kunnen aanvragen om vervolgens met toepassing daarvan de producten uit te voeren dan wel in te voeren, maar dat zij op grond van haar onzekerheid over de afzetmogelijkheden binnen de Gemeenschap dat niet heeft gedaan. Een dergelijke omstandigheid vormt geen buitengewone omstandigheid die de terugwerkende kracht van de vergunning kan rechtvaardigen, omdat deze onzekerheid belanghebbende niet hoefde te beletten, al was het maar voor de zekerheid, de vergunning aan te vragen. Andere omstandigheden heeft het Hof niet vastgesteld.”
Samengevat oordeelt de Hoge Raad dus dat er geen sprake is van buitengewone omstandigheden omdat het bestaan van enige onzekerheid belanghebbende niet hoefde te beletten om een vergunning aan te vragen, al was het maar voor de zekerheid geweest.
Conclusie
Onder het DWU kan een vergunning in beginsel pas worden toegepast vanaf het moment dat deze is afgegeven. Eventueel, als aan aanvullende voorwaarden is voldaan, kan de vergunning worden toegepast vanaf het moment van aanvaarding van de aanvraag. Het is dus van belang dat de aanvraag direct compleet is en ook zo spoedig mogelijk door de Douane wordt aanvaard. Alleen in buitengewone omstandigheden kan de vergunning voor een langere periode met terugwerkende kracht worden toegepast. Hier is echter niet snel sprake van, de lat ligt immers hoog.
Meer informatie
Customs Knowledge adviseert en helpt u graag en professioneel om de kans op onregelmatigheden te verminderen. Voor vragen of opmerkingen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met info@customsknowledge.nl